De herdenking vond in 2020 in besloten kring plaats in verband met de Corona pandemie. Bron o.a. de website Herdenking Hollandia Kattenburg
Tweede wereldoorlog
In 1940 werkten er 740 mensen bij Hollandia-Kattenburg, waarvan ongeveer de helft Joods was. Kattenburg zelf deed niets meer aan het Jodendom, toch stond zijn bedrijf bekend als Joods bedrijf. Om te voorkomen dat de Duitsers het bedrijf overnamen, traden de Joodse bestuurders in november 1940 af en lieten het bedrijf door niet-Joodse bestuurders leiden. Maar de bezetter nam met deze maatregel geen genoegen en plaatste het bedrijf onder een Duitse bewindvoerder, een Verwalter. Het bedrijf leverde daar gemaakte regenkleding ook aan de Duitse Wehrmacht en dat was de reden dat de Joden bij Hollandia een ‘sperre’ kregen en vrijgesteld van transport waren, net zoals hun gezinnen. Ze waren economisch belangrijk.
De Duitse bezetters moesten in opdracht van Berlijn een groot aantal joden deporteren. Maar in 1942 was dat aantal niet groot genoeg. Rauter, de SS-er die hier in Nederland verantwoordelijk voor was, slaagde erin om een deel van de Joden bij Hollandia Kattenburg verdacht te maken. Er werden 130 van de 367 Joodse personeelsleden wegens zogenaamde sabotagedaden gearresteerd en naar de strafgevangenis van Scheveningen gebracht. Daar werden ze zo mishandeld dat ze hun “misdaden” bekenden, hoewel zij ze niet gepleegd hadden.
Wat gebeurde er op 11 november 1942?
Het was ca. 16:00 uur en het begon al te schemeren toen er plotseling een groot aantal overvalwagens met Grüne Polizei voor de fabriek stopte, bijgestaan door Nederlandse agenten .
Onmiddellijk werden alle in- en uitgangen van de fabriek hermetisch afgesloten. De lopende band werd stilgezet, de omroepinstallatie uitgeschakeld. Niemand mocht het terrein af. Niemand mocht iets zeggen. Zwijgend en angstig wachtten de personeelsleden af wat er ging gebeuren.
Alle werknemers moesten zich verzamelen. Hun persoonsbewijzen werden gecontroleerd. Vervolgens met een snauw het bevel: “Joden aan de ene kant, niet-Joden aan de andere kant”. Met grof geweld werden ze van elkaar gescheiden.
Zoals Roosje Koehof, die op de gummiplak-afdeling werkte, later vertelde: “We werden als schapen en bokken gescheiden.” (Zie ‘Persoonlijke verhalen’ voor haar volledige ooggetuige verhaal). De niet-Joden moesten zich verzamelen in de kantine en op verdere orders wachten. Er mocht niet gesproken worden. Stilte, angst en onzekerheid heerste .
Rond acht uur ’s avonds zagen ze dat hun Joodse collega’s op de overvalwagens werden geladen. Pas daarna mochten ze naar huis. Na enkele dagen sijpelden de berichten door over het lot van hun weggevoerde collega’s en hun familieleden:
Hollandse Schouwburg, Westerbork en niet lang daarna Auschwitz.
826 mannen, vrouwen en kinderen opgepakt en weggevoerd.
Slechts 8 mannen overleven het.