Onderlinge vrouwenbescherming
De vereniging streefde naar sociale gelijkstelling van ongehuwde en gehuwde moeders en richtte tehuizen op om onderdak te bieden aan ongehuwde moeders en hun kinderen. Daarvoor werd in Amsterdam het “Annette huis” (1905) in de Gerard Brandstraat op nummer 16 geopend, genoemd naar Annette Versluys-Poelman, een van de oprichters van de Vereniging. De alleenstaande moeders werden gestimuleerd werk te zoeken en een zelfstandig bestaan op te bouwen. Hun kinderen hoefden ze daarvoor niet af te staan, die werden opgevangen als moeder uit werken ging.
Een kinderopvanghuis in de 5e Vogelstraat
In mei 1919 werd boven het IJ het “Janna Kinderhuis” – gevestigd, waar kinderen tot de leeftijd van zes jaar konden verblijven. Daarvoor werden drie van de daar pas gebouwde noodwoningen in de 5e Vogelstraat door de gemeentelijke woningdienst ter beschikking gesteld. De pleegkinderen kwamen grotendeels uit de stad, de volkshuisvesting in Noord kwam begin jaren twintig pas goed op gang. De kinderen woonden niet bij hun moeders maar verbleven dag en nacht in het kinderhuis. In Noord bleef het kinderhuis in de 5e Vogelstraat iets meer dan drie jaar in gebruik tot het grotere pand op Middenweg 132 in Amsterdam Oost in gebruik werd genomen. De financiering van de opvang kwam deels uit liefdadigheidsbijdragen, maar ook de gemeente steunde het werk van de vereniging. De 34-jarige verpleegster Aaltje Quanjer werd de eerste directrice en woonde in de 5e Vogelstraat op nummer 5, naast de voor de kinderen ingerichte woningen. (Op de foto: Vogeldorp in aanbouw, 1919)
De aard van de opvang
De opzet van deze kinderopvang was onder andere beïnvloed door de opvattingen over opvoeding en leren van Maria Montessori. In de Nieuwe Courant van 31-01-1920:
“Daarom trof het ons dezer dagen bij een bezoek aan het Kinderhuis van de afdeeling Amsterdam van Onderlinge Vrouwenbescherming, hoe daar reeds ten deele een der denkbeelden van dr. Montessori is toegepast in de eetkamer waar een lage tafel en stoeltjes zijn gekozen met het oog op de afmetingen van de kinderen en met de bedoeling deze te leeren zichzelf te bedienen en zodoende de taak van hun verzorgers te verlichten.
(De foto is gemaakt in 1923 in het nieuwe Janna Kinderhuis op de Middenweg in Oost).
Dit is niet de eenige practische gedachte welke is uitgevoerd bij de oprichting van het Kinderhuis. Het geheele toegepaste stelsel is een zeer doelmatige proefneming. Men weet dat tegen de verzorging van kinderen in gestichten tegenwoordig in breeden kring bezwaren worden geopperd. Men is bang voor fysieke en moreele besmetting, waar zoveele kinderen uit verschillend milieu bijeen zijn. Steeds meer kiest men de gezinsverzorging. Hierbij doet zich dan echter de moeilijkheid voor dat zoo weinig geschikte gezinnen te vinden zijn. Dit geldt nog in sterkere mate voor kinderen van ongehuwde moeders. (…)
Daarom heeft de Onderlinge Vrouwenbescherming te Amsterdam nog een andere oplossing gezocht, namelijk het inrichten van kleine kinderhuizen voor ten hoogst zestien kinderen in verschillende wijken der stad. Dit is althans de bedoeling, het eerste is er pas. Deze zijn bestemd voor kinderen van boven het jaar tot den leerplichtigen leeftijd. Men weet dat de Amsterdamsche afdeeling van OV evenals Den Haag gekozen een toevlucht heeft voor de zuigelingen van ongehuwde moeders, het Tehuis Annette. Na het jaar verlaten die zuigelingen het tehuis en het goede dat werd bereikt voor moeder en kind gaat dan vaak verloren. Thans is men begonnen met een bescheiden proefneming het werk voort te zetten. Want niet alleen worden de kinderen gered van lichamelijke en geestelijke verwaarloozing, maar van de inrichting gaat een goede invloed uit op de moeders, die niet gaarne afstand doen van het voorrecht twee middagen in de week de kleuters te bezoeken en geen minuut willen missen van de tijd, dat zij zich mogen geven aan haar kinderen. Ze hebben er den tocht met het bootje over het IJ gaarne voor over om de liefde harer kinderen, die door een vreemde worden verzorgd te winnen en zij betalen getrouw wekelijks de f 3,50, die zij moeten geven voor de verzorging van de kinderen, waarop de vereeniging per kind f 8,50 toelegt.
De gemeentelijke woningdienst hielp aan de drie arbeiderswoningen, waar de kinderen – thans zijn het er dertien en spoedig zal het tehuis vol zijn – zijn ondergebracht in de 5e Vogelstraat van het dorp aan gene zijde van het IJ, dat er zoo onwezenlijk, zoo als een tentoonstellingsstad uitziet met zijn rij keurige winkeltje en typische poortjes.
De lage groengeschilderde huisjes met de groene luiken en de kleine ruitjes zijn echte kinderhuizen. De kinderen worden er voorbereid voor hun later leven, wanneer zij ook in kleine kamers zullen moeten huizen en de eenvoudige, smaakvolle inrichting der kamers zal hun misschien begrip geven, hoe zij met weinig middelen een aardig milieu kunnen scheppen. (De foto van wateroverlast in de 5e Vogelstraat is uit december 1925. Je ziet geen luiken!) De eenvoudige zitkamer met den geolieden vloer, waarop een groote mat, bezit veel meer stijl, dan menig salon. Een groene bank rondom het venster is de geliefde zitplaats van de jeugd. Voor de ruitjes hangen gezellige gordijntjes van Brabantsch katoen en op de tafel ligt een kleedje van hetzelfde bruine ruitje met eroverheen een gebatikt kleedje. Op een groene plank doen de groene en bruine potjes en pannetjes het heel aardig, een enkele plant, enkele kinderplaten langs de wanden, een groen houten aanrecht, dat dienstdoet als buffet en een piano voltooien den indruk van behagelijkheid en harmonie. Het moeten vriendelijke oogenblikken zijn als zuster Quanjer, de directrice, zich aan de piano zet en de kinderen iets voorspeelt. Dikwijls kan dit niet geschieden, zuster heeft het voorlopig nog te druk met de kleine peuters die al haar zorgen eischen. Er zijn kleintjes bij met veel aanleg voor Engelsche ziekte, kleuters die nog kruipen en dus heel wat petspartijen per dag vergen, er zijn er, die nog slechts onverstaanbare klanken stamelen, er zijn er die nog geheel moeten worden opgekweekt en anderen, die zij als bleeke stumpers heeft ontvangen en die zij ni=u met trots kan vertoonen als prachtige reclame voor haar werk. Al heeft zij voor de kinderen een zeer geschikte hulp, al is er voor het werk hulp van een meisje en al komt gedurende de ochtenduren een volwassen vrouw luiers spoelen enz., het is een zeer druk gezin, zelfs als allen gezond zijn. De gemeente zorgt voor geneeskundige hulp en er is een isoleerkamer voor de zieken, maar bij kinderen beneden de zes is altijd wel iets op te letten of te verplegen. De maaltijden eischen daarbij evenveel overleg als de linnenkast en al houden de dames van het bestuur toezicht, de verre afstand maakt het dezen moeilijk voortdurend over te wippen, om toe te zien of het haar pleegkinderen aan niets ontbreekt. Die pleegkinderen zijn vrolijk uitgedost met roode schorten over de katoenen jurkjes en zien er niet uit of zij iets ervan merken, dat het haar pleegmoeders weleens hoofdbrekens kost om hun linnenkast behoorlijk op orde te houden in deze dure tijden.
Maar: “Het begin is gemaakt,” zeide mevrouw van Itallie-Vos, de tegenwoordige presidente ons, toen zij ons rondleidde bij ons bezoek. Zij hoopte, dat de gemeente wel subsidie zou toestaan. maar ook, dat het niet lang zou duren, voordat er een tweede kinderhuis zou komen in een andere wijk van Amsterdam. Zij was zich bewust dat reeds begonnen moest worden, maar, de kosten…
Met temeer belangstelling zagen wij de inrichting – die sedert Mei is opengesteld al werd zij veel later officieel geopend – omdat wij ook dachten aan toekomstige mogelijkheden voor Den Haag, dat misschien zal kunnen partij trekken van de door Amsterdam opgedane ervaring met deze vorm van kinderhuizen.”
(Het stuk in de Nieuwe Courant is ondertekend door Emmy J.B.)
.