(De afbeelding betreft een detail van Gezicht op de stad Amsterdam (1636-1653), een schilderij van Jan Wildens van het panorama van Amsterdam, gezien vanuit de kerktoren te Buiksloot. Op de voorgrond burgers op de Waterlandse zeedijk.)
De rol van vrouwen in het zeventiende-eeuwse theater
Het is waar dat toneel en opera in de zeventiende eeuw nog hoofdzakelijk door mannen gedomineerd werden. Veelal schreven mannen de stukken en speelden zij de vrouwenrollen in travestie – als vrouwvertoners. In opera’s zongen castraten de alt- en sopraanrollen. Toch waren er in het midden van de zeventiende eeuw in Amsterdam beroemde toneeldichteressen zoals Catharina Verwers (1618-1664) en zelfs een beroepsactrice, Ariana Nozeman (1626-1661). Die vrouwen vierden triomfen in de Amsterdamse Stadsschouwburg die in 1637 zijn poorten opende. Verwers blijspel “Spaensche heydin” dat daar vanaf 1644 regelmatig werd opgevoerd, publiceerde onder de naam Juffrouw C. V. Dusarts, de achternaam van haar man, de schilder Christiaan Dusart. De “Spaensche heydin” was een bewerking van Gitanilla (1613), een novelle van de Spanjaard Miguel de Cervantes over de verliefdheid van Don Juan op een zigeunerin die een als zuigeling ontvoerde prinses blijkt te zijn. Het bewerken van bestaande verhalen en toneelstukken kwam toen veel voor.
Toneel in de stadsschouwburg
De voorstellingen in de houten schouwburg aan de Keizersgracht vonden doorgaans op maandag en donderdag plaats, tijdens de kermis in september bijna elke dag. De opbrengst ervan ging naar het Burgerweeshuis, dat eigenaar was van de schouwburg, en naar het Oudemannenhuis. Zo was de ‘vermakelijkheids-belasting’ toen in Amsterdam geregeld. De gemeente had er belang bij dat er veel publiek kwam, want het scheelde de gemeentekas veel onkosten voor armen- en bejaardenzorg. De kerk zag het schouwburgvermaak met lede ogen aan en wilde dat de frivoliteiten beperkt bleven en de zondagsrust geheiligd werd.
In die dagen ging Jan en alleman naar het theater. Vaak stonden drommen buiten te wachten als de zaal vol was. Er waren drie rangen: voor de rijken en gezagsdragers de huiskens of loges, in twee verdiepingen boven elkaar, daarboven een oplopende tribune met banken voor de burgerij, en in de zaal waren staanplaatsen voor het gewone volk. De sfeer in de zaal was meer die van een herberg: er werd pijp gerookt, bier gedronken, gevrijd, met fruitschillen en notendoppen naar elkaar gegooid. De toeschouwers leefden hartstochtelijk mee met de voorstelling en reageerden daar spontaan op. Er werd in de zaal gelachen, gehuild, geschreeuwd en zelfs gevochten. De schouwburg programmeerde ook musyckstukken waarin de tekst gezongen werd en er begeleiding van musici was.
Een concurrent voor de stadsschouwburg
In 1680 liet Dirck Theodorus Strijcker een Italiaanse opera opvoeren, buiten de schouwburg. Hij was in 1643 geboren als zoon van de Amsterdamse consul in Venetië en kende de Italiaanse operacultuur goed. In 1679 had hij een contract afgesloten met de regenten van het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis waardoor hij toestemming had opera’s uit te voeren. Hij liet een eigen operahuis bouwen aan de Leidsegracht waarin zo’n 500 toeschouwers konden plaatsnemen.
Op dinsdag 31 december 1680 was de première van Le fatiche d’Ercole per Deianira, een opera van Pietro Andrea Ziani op een libretto van Aurelio Aureli. Strijcker had tekstboekjes in het Nederlands en Italiaans laten maken over de daden van Hercules en Deianeira. Een tweetal zangers werd geleend bij de prins van Palts-Neuburg. De castraatzanger (die de rol van Deineira vertolkte) kwam uit Venetië. In februari 1680 bezochten stadhouder Willem III en zijn vrouw Maria Stuart (die later van 1689 tot 1702 koning in koningin van Engeland zouden worden) een voorstelling in de opera van Strijcker. Omdat het stadsbestuur te grote concurrentie met de musyckstucken van de Stadsschouwburg vreesde, werd Strijcker verplicht 200 gulden per week aan het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis uit te keren, een bedrag waardoor het hem onmogelijk gemaakt werd winst te maken. In totaal heeft zijn operahuis maar 53 weken bestaan. Strijcker kapte ermee, toen hij al 3000 gulden schuld had. In 1683 droeg hij zijn theater over aan de stad en hij vertrok naar Batavia. Tijdens de zeereis engageerde hij aan boord iedereen die wilde voor het toneeluitvoeringen. Kort na aankomst in Batavia overleed hij.
Een operahuis in Buiksloot
De opvoeren van opera’s buiten de schouwburg werd voortgezet door chirurgijn David Lingelbach (1641-??). Hij was een bekende toneeldichter en medeoprichter van het schrijversgenootschap Nil Volentibus Arduum (1669, Niets is moeilijk voor hen die willen). Dat wilde een nieuwe richting aan het toneel wilde geven. Vermoedelijk was Lingelbach de drijvende kracht achter de verplaatsing van de opera naar Buiksloot, buiten de zeggenschap van het stadsbestuur. Daar hoefde hij geen geld over te maken aan de Godshuizen (het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis) en had hij geen last van orthodoxe predikanten, die in het toneel een synagoge van de Satan zagen. De diaconie van Buiksloot was tevreden met 101 gulden en 4 stuivers voor het aanleggen van een nieuwe waterbak bij de kerk. Maar de Classis, het regionale kerkbestuur, schreef dat er een ‘waeckendt oogh’ gehouden moest worden op ‘een seecker huys gebouwt (in Buycksloot) in ’t welck van eenige italianen de soo genoemde opera vertoont soude worden’. Waar het precies was – op ’t schoonste van het dorp – is niet bekend, maar in 1686 zou dat nog het Westeinde van de Waterlandse zeedijk geweest kunnen zijn. Daar waren oorspronkelijk ten westen van de kerk de oude veerhaven, herbergen, een bierstal en enkele buitenhuizen met pleziertuinen. Na de opening van de Buikslotertrekvaart in 1661 verplaatste het centrum van het dorp zich meer naar het Oosteinde, rondom de sluis en de nieuwe veerhaven.
Daar werd in de zomers van 1686 en 1687 door de Nederduytsche Opera ‘De Liefde van Amarillis en Amintas’ opgevoerd, oorspronkelijk voor het toneel geschreven door David Lingelbach. Het is zeer waarschijnlijk dat alle rollen in die voorstelling door mannen werden gespeeld en gezongen. Geheel in de geest van Nil volentibus Arduum is er sprake van eenheid van handeling en plaats, het stuk speelt zich af op ‘de bloemhof voor de tempel van Ceres’. Op 1 en 22 augustus 1686 werd geadverteerd in de Oprechte Haerlemsche Courant:
‘De Liefde van Amarillis en Amintas’
Venus stuurt Cupido op pad om Amarillis aan de wet van de liefde te laten gehoorzamen. Hij vermomt zich daarvoor als Kloris. Mogelijk daalden de twee goden voor het oog van de toeschouwers werkelijk uit de toneelhemel neer. Zulke kunststukjes maakte de voorstelling extra aantrekkelijk en overtuigend.
Drie jonge vrouwen en drie herders verkennen de liefde. De herders hebben hun oog alle drie op Amarillis laten vallen die aanvankelijk helemaal niets van de avances van welke man ook wil weten. Zelfs niet van Amintas die de begeerlijkste van de drie is. De twee andere vrouwen zijn verliefd op de andere mannen en zien Amarillis als hun concurrente. Door haar is er voor hun geen herder meer te vinden.
Cupido verschijnt in vermomming aan Amarillis en geeft haar een boeketje. Door eraan te ruiken verandert op slag haar afstandelijkheid in verliefdheid en zo komt uiteindelijk alles tussen haar en Amintas goed. Met de andere koppels komt het ook goed, maar hun verwikkelingen en de tussenkomst van een nar, die sterrenwichelaar is, en een knecht, maakt dat de eenvoudige intrige van de twee hoofdpersonen ingebed wordt in dat van de anderen. Er vloeien tranen en er vloeit zelfs nog een beetje bloed. Mogelijk werden de vele scenes afgewisseld met dansen.
De bezoekers
De voorstellingen van de opera in Buiksloot waren op dinsdag, woensdag, vrijdag en zaterdag, informatie en kaartjes waren te krijgen bij de Nieuwe Stadsherberg die aan de stadzijde in het IJ lag, buiten de door de palenrij aangegeven stadsgrens. Vandaar konden toeschouwers per veerschuit zeilend oversteken naar de punt van de Volewijck bij het Tolhuis. Vandaar werd de schuit gejaagd door de Buikslotertrekvaart naar de aanlegplaats voor de Waterlandse zeedijk. Er stond in een advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant uitdrukkelijk dat de voorstelling ‘Sal beginnen des namiddags te 4 uren, sonder eenig uytstel, en eindigen ten 7 uren’. Je moest dus op tijd het IJ oversteken. Behalve toegang moesten de toeschouwers vanuit de stad ook de overtocht betalen, waardoor het publiek meer dan in de stad uit welgestelden zal hebben bestaan. De eindtijd was ook van belang. Wie na zonsondergang bij de Nieuwe Stadsherberg terugkwam, mocht de stad niet meer in. Ook aan de waterkant was de stad ’s nachts hermetisch afgesloten.
(1650-1700. Gezigt van ‘t Tolhuys, van de Buykslooter Treckvaart, van ‘t Y aan te zien. Gezien vanuit de Nieuwe Stadsherberg het Tolhuis met daarnaast de Buikslotertrekvaart. Er wordt een schuit gejaagd, in de verte Buiksloot.)
Mythologie en pastorale
In de schilder- en beeldhouwkunst en in poëzie, romans en theaterstukken werd in de 17e eeuw vaak teruggegrepen op mythologische verhalen. Ook het plaatsen van een stuk in een idyllisch landschap met herders en bloemenmeisjes was heel populair. Erotiek had daarin vrij spel, immers spelend in ver vervlogen tijden. De eerste opera waarvan we zeker weten dat die in 1686/87 in Buiksloot werd opgevoerd, voldeed geheel aan dat genre.
Het lijkt erop dat Lingelbach zijn herdersverhaal enigszins baseerde op de mythe van Amaryllis en Anteo, waarin het juist Anteo is die alleen aandacht voor bloemen heeft, maar zeker niet voor de schone Amaryllis. Hij had vaak gezegd: “Alleen als een vrouw mij een nog onbekende bloem komt brengen, schenk ik haar mijn liefde”. Het orakel van Delphi raadt Amaryllis aan zich dagelijks met een pijl uit de tempel te verwonden en daarbij haar wens uit te spreken. Als ze daarbij zijn naam uitspreekt is het telkens of met de druppeltjes bloed alle leven uit haar stroomt. Op de plek waar het bloed op de aarde druppelt komt na dertig nachten een prachtige nog onbekende bloem op. Een amaryllis.
Een schilderij uit 1648 van Adriaen van Nieuwlandt (1586-1658) betreft het vergaal van Amarillis die Myrtillus kroont, een verhaal dat in de zeventiende eeuw heel vaak in is uitgebeeld op schilderijen, tekeningen en etsen,)
Het complete schilderij Gezicht op de stad Amsterdam (1636-1653) gemaakt door van Jan Wildens. Het is gezien vanuit de kerktoren te Buiksloot. Op de voorgrond burgers op de Waterlandse zeedijk. Je kijkt over de Volewijck naar het Y en de stad. Links aan de oever van het IJ het Tolhuis, rechts is het Galgenveld te zien.