Voor vrouwen gemakkelijk toegankelijk werk
In die periode werden er door de gemeente Buiksloot 50 tapvergunningen afgegeven, waarvan 18 aan vrouwen (36%). Van de 62 vergunningen om vanuit huis o.a. bier te mogen verkopen werden er 47 (75%) aan vrouwen toegewezen. Een groot deel van hen vroeg ook de vergunning voor het verkopen van brandewijn, jenever en gedestilleerd water aan. We kennen hun namen:
Grietje Bruijn, Catrina Versluijs, Grietje Kramer, Claasje Gerrits, Marritje van Lienen, Aafje Wijdenis, Isabella Collet, Annetje van Enger, Maria Froon, Elisabeth Halbrood, Stijntje Smal, Lijsbeth Bet, Willempje Steevens, Hendrika Buijs, Hilletje Fransz, Catrina Sitmarse, Maria Geertruida Bos, Angenieta Obbes, Aaltje Wildemnan, Theodora van Dusseldorp, Elsje Davids Bos, Trijntje Wedding, Neeltje Ket, Johanna Hemel, Reintje Stelting, Willemijntje Smits, Wietske Jacobs, Trijntje Bontekoe, Hendrikje Barends, Margaretha Hambeek, Mietje de Wit, Trijntje Loefhouwer, Cornelia Swaarvet, Maria van der Pijl, Grietje Tijmonds, Christina Jurriaans, Wijntje Backer, Neeltje Swart, Grietje Peters, Trijntje Kuijpers, Aukje Rink, Scharlotta Mijer, Catharina Jansz van der Horst, Gerritje Meulen, Balligje Maas, Geertruij Verhaal, Anthonia Dibotte, Maria Catarina Willemse, Elisabeth Piers, Thekla Grijp, Johanna Maria Bodde, Wilhelmina Warle, Alida van Riesen, Elisabeth Mijer, Marijtje Janse Boogaard, Grietje Cloeck, Geertruij Graaf, Antje van Meene, Maartje Visser, Ariaantje Schipper, Grietje van Seggeren en Mietje Rooseboom. (Een aantal van hen vroeg meer dan één keer een vergunning aan.)
Onder die vrouwen was het aandeel van gehuwde vrouwen, weduwen en dochters groot, maar er waren ook zelfstandige vrouwen werkzaam in het drankbedrijf. Doordat het verkopen en serveren van drank toen niet als een gespecialiseerd beroep werd gezien, was dat werk gemakkelijker toegankelijk voor vrouwen dan werk in andere beroepsgroepen. De enige voorwaarde was dat je ingeschreven was als bewoonster of bewoner van de gemeente.
Craamsters, cramers en flessiaans
Veel vrouwen werkten als tapster in de herbergen en drinkhuizen of als craamster in woonkamerwinkeltjes waar ze naast zout en zeep, azijn, koffie, thee, tabak en ‘vette waren’ (zoals boter, spek, worst, olie, kaarsen) ook bier verkochten. Voor al die producten moesten ze een vergunning hebben en over de ingekochte waren moesten ze impost (accijns) betalen. Veel craamsters hadden ook een vergunning voor de verkoop van brandewijn en jenever (die verkopers werden flessiaans of flessiërs genoemd).
In het winkeltje van craamsters, cramers en flessiaans mocht je de drank niet nuttigen. Je kocht die in kleine hoeveelheden in een haalkan of een fles voor gebruik thuis. Ook herbergen en drinkhuizen – waar je wel mocht drinken – verkochten drank voor gebruik thuis. In het dorp woonde een impostmeester die de verschuldigde impost ophaalde in opdracht van de gemeente.
Hoeveel craamsters en cramers er in Buiksloot tegelijk actief waren is uit de bewaarde gegevens moeilijk op te maken. Van een van de winkeltjes is bekend dat het in de hele periode 1763-1805 actief was. Het was gekoppeld aan een vleeshouwerij en bevond zich aan het Oosteinde iets voorbij de passage, het smalle pad naar het brugje over de Meersloot.
Waarom zoveel biergebruik?
In de dorpen en steden was drinkwater uit putten en regentonnen meestal verontreinigd of brak, terwijl koffie, thee en wijn nog lang luxeartikelen bleven. Daarom dronk men ook in de 18e en 19e eeuw dagelijks veel bier. De herbergen verkochten vooral ‘zwaar bier’, de craamsters en cramers meestal alleen ‘dun bier’, dat goedkoper was. Het werd gemaakt van mout dat al een keer gefilterd was voor het produceren van het zware bier. Zoals bij het tweede gebruik van een theezakje kreeg je dan een dunner aftreksel. Het bier was slapper maar heel geschikt voor dagelijks gebruik thuis. Klanten kochten alleen wat ze die dag nodig hadden, want een vat bier was na opening maar enkele dagen houdbaar. Bierverkopers konden een vat van 100 liter wel snel genoeg slijten.
Meer werkende vrouwen dan de vergunningen laten zien
Het aandeel van vrouwen in het drankbedrijf was nog veel groter dan de aan vrouwen toegewezen vergunningen laten zien. In de herbergen die naast drank ook voedsel en logies aanboden werkten veel vrouwen bij het bereiden van voedsel en het verzorgen van de kamers waar reizigers konden overnachten. Dat werd in die tijd algemeen als vrouwenwerk gezien. Tappers en tappers waren vaak eigenaar van de herberg of het drinkhuis, vandaar dat na hun overlijden de weduwe en een dochter of zoon moesten inspringen in de periode waarin de zaak nog niet verkocht was aan een nieuwe eigenaar.
Erg veel herbergen in een klein dorp
In de 18e eeuw waren er in Buiksloot 10 herbergen en 2 drinkhuizen, meer dan je op grond van het aantal woningen zou mogen verwachten. Dat kwam doordat Buiksloot vanouds een schakelpunt vormde in het vervoer van reizigers en vracht tussen Amsterdam en Waterland.
Aan het Westeinde, voorbij de kerk, waren twee herbergen, twee drinkhuizen en een bierstal (grossier). Daar bevond zich oorspronkelijk de aanlegplaats van de veer- en marktschuiten uit Amsterdam, die bij tij en ontij zeilend over het zeewater van het IJ en de Buiksloterham aankwamen. Daar was oorspronkelijk – bij en voorbij de kerk – het hart van het dorp. Maar nadat in 1661 de Buikslotertrekvaart door de Volewijck gegraven was, maakten de schuiten de veel kortere oversteek vanaf de Nieuwe Stadsherberg naar het Tolhuis aan de punt van de Volewijck. Vandaar werd gejaagd door de trekvaart om aan te meren aan de voet van de Waterlandse zeedijk in Buiksloot. Reizigers gingen daar lopend over de dijk naar de trekschuiten die in de ringsloot van de Buikslotermeer hun aanlegplaats hadden. Vandaar gingen ze, gejaagd door een paard, richting Waterlandse steden.
Rond aanlegplaatsen van de buiten- en de binnenschippers kwamen veel herbergen waar je iets kon drinken en eten, waar je kon overnachten en waar je – toen de wegen beter werden – later vaak ook een rijtuig met een paard en desgewenst een koetsier kon huren.
Op deze twee prenten van Jan Bulthuis uit 1790 zie je het hart van Buiksloot. Op de eerste prent zie je de aanlegplaats van het buitenveer (Amsterdam-Buiksloot v.v.) voor de Waterlandse zeedijk. De twee hoge huizen op de dijk zijn Veerhuis De vergulden wagen en Herberg Het rode hart. Links op het voorland zie je Herberg de Burg van Alkmaar. De man en het kind lopen op het jaagpad.
Op de tweede prent zie je voor de brug de aanlegplaats van het ‘binnenveer’ (Buiksloot-Waterlandse steden v.v.) met links naast het pad de gevel van Herberg Het land van belofte.
Welke herbergen en waar?
- Herberg De Hollandse Thuyn (later ’s Lands welvaren)
- Een bierstal (groothandel, waar niet geschonken mocht worden)
- Herberg Het oude Veer
- Twee drinkhuizen
- Herberg De Wijnberg (gesloopt voor aanleg van de Waterkering en het NH kanaal, 1824)
- Herberg Koning William (stadhouder Willem III, die van 1689–1702 koning van Engeland en Schotland was)
- Herberg de Burg van Alkmaar (gesloopt voor aanleg van de Waterkering en het NH kanaal, 1824)
- Herberg Het Veerhuis, later De vergulden wagen
- Herberg Het Hert, Het hart, later Het Rode Hart (Op de plek waar nu het gebouw staat met aan de gevel Café Noord-Holland sinds 1907, Buiksloterdijk 240)
- Herberg Het hof van Noord-Holland
- Herberg Het land van belofte (tegenover de aanlegplaats van het binnenveer)
- Meerlust / Meerrust (ongeveer waar nu de Nieuwe Noorder is)
Bronnen:
Marjolein van Dekken. Brouwen, branden en bedienen. Werkende vrouwen in de Nederlandse dranknijverheid, 1500-1800. Amsterdam, 2009 (ISSG)
Margreet Visser. De Geschiedenis van de Buiksloterham, deel 1. (privé-uitgave)
Stadsarchief Amsterdam, inventaris 339 Buiksloot.
Illustratie bovenaan: Zes boeren en herbergierster in herberg, Cornelis de Wael, 1630 – 1698