Voor gezinnen die daar het geld voor hadden, waren er toen al meer dan honderd jaar commerciële wasserijen. Maar arbeidersgezinnen konden de was niet de deur uitdoen. In “De vrouw, de woning en de waschtobbe” (1924) beschreef SDAP-wethouder Monne de Miranda de pogingen daar een oplossing voor te vinden. De vrouwen binnen de socialistische beweging drongen daar hun blad De proletarische vrouw (Zie knipsel uit 1921/22) vanaf het begin sterk op aan. De meeste arbeidersgezinnen leefden begin twintigste eeuw in eenkamerwoningen. In een slecht geventileerd vertrek met een spoelbak en een emmer voor ontlasting op de gang, leefden gemiddeld zes personen. Ze moesten er slapen, koken, eten, zichzelf wassen, de was doen en de was drogen. En in de eerste woningen van de volkshuisvesting was er weliswaar meer ruimte, maar het doen van de was bleef een heidens karwei voor de vrouwen.
In 1918 startte de eerste gemeentelijke wasserij met grote wasketels, droogketels en strijkmachines. Daar werd de was van onder andere ziekenhuizen en badinrichtingen gedaan en kon nu ook de volks-was gedaan worden: de was van arbeidersgezinnen. Er werden in de jaren twintig ook gemeentelijke wasinrichtingen geopend waar je zelf je was kon doen met warm water en die machinaal kon laten drogen en strijken. Een andere oplossing was een poging de laken- en handdoekenwas van arbeidersgezinnen gemeentelijk te verzorgen: je kreeg dan tegen betaling een wekelijks een schoon pakket lakens, slopen en handdoeken en leverde dan de vuile was van de vorige keer in. Geen van die oplossingen werd een groot succes. Dat kwam in de eerste plaats door tegenwerking van de liberale en confessionelen in de gemeenteraad. Zij vonden dat het de gemeente te veel geld kostte en dat bovendien commerciële wasserijen die taken beter konden uitvoeren. Maar ook het enthousiasme van de arbeidersvrouwen was niet erg groot: het kostte extra geld, de kwetsbare was sleet er misschien meer van en als je een armoedige stelletje lakens, handdoeken en onderkleding had, dan wilde je dat liever niet aan anderen tonen.
In de jaren daarna kwamen er natuurlijk wel wat verbeteringen: betere wringers, zinken emmers en teilen (lichter dan de houten wastobbes) en in de volkshuisvesting ook iets meer ruimte om de was buiten in tuintje of op het balkon te doen en buiten te drogen. Maar het bleef een vreselijk zwaar karwei waar in een groot gezin eigenlijk nooit een einde aan kwam.
Pas de komst van betaalbare centrifuges en wasmachines aan het begin van de jaren vijftig brachten daar echt verandering in. Maar die ontwikkeling bereikte de laagstbetaalden het laatst.